Vrij kort na de oorlog begon het dagelijkse leven weer zijn normale ritme weer terug te krijgen, we hadden weer eten en drinken. Alhoewel niet alles volop voorhanden was, waren we toch dik tevreden met wat er geboden werd. We konden weer vrij over straat, geen controles meer van vijandige figuren zoals duitse soldaten van de beruchte 'sicherheit' en niet te vergeten de landverradende N.S.B.-ers.

Zoals gezegd het normale dagelijse leven en daar hoorde natuurlijk ook het geestelijke leven bij. Op de Rembrandtkade no. 14 alwaar pa en ma Knijnenburg de grootste moeite hadden om voor 13 kinderen te zorgen,waren daar ook nog eens een paar 'kostgangers' bijgekomen; .o.a Piet de Goey uit Monster, Cor Bruens uit Voorburg, Max Westbroek uit Zeist en ondergetekende uit den Haag. Het was altijd een vrolijke boel. Ik beschouwde mezelf soms als de nummer 14 van het gezin, want in plaats van thuis te bivakkeren zat ik vrijwel iedere dag op de mooiste kade van Rijswijk. Als ik een shirt had gehad had ik op rug een grote 14 laten drukken. Later heeft ene Johan Cruyff dat geflikt en die kwam nooit in Rijswijk. Nummer 14; een magisch getal. Jongens, koop een staatslot met dat nummer op het eind en je zal zien eens heb je geluk, maar goed dit allemaal even terzijde.

Moeder Knijnenburg had het idee dat we met z'n allen naar de nachtmis moesten gaan. Goed idee en voor zover aanwezig gingen we accoord. Maar er waren maar weinig zitplaatsen en zodoende bemachtigde zij er maar één. En die was voor Max Westbroek, want die vertelde altijd dat hij maar 1 maal in z'n leven in een kerk was geweest en dat kwam omdat zijn pet naar binnen was gewaaid. Dus op naar de nachtmis. Ik weet het nog als de dag van gisteren; wij stonden her en der in de kerk, ja echt waar: staanplaatsen, en Max zat heerlijk op zijn gemak op een bank bij de biechtstoel. De sfeer was goed en warm, het orgel dreunde Gregoriaanse muziek, de kaarsen brandden volop en de geestelijkheid was feestelijk uitgedost.

We zongen allemaal uit volle borst en plotseling nadat het gezang was afgelopen riep Max naar mij, ik stond een meter of vijf van hem af, "Hé Willem, gezellige boel hier!" Dit was natuurlijk niet gebruikelijk, maar ja, hij had het
hart op de tong liggen op dat moment. Na de nachtmis togen we zoals dat heet naar de Rembrandtkade om te ontbijten. Mijn zwager Jan was niet meegegaan naar de kerk en sliep dus nog. Maar we zouden met z'n allen ontbijten en Jan moest gewekt worden. En weer was het Max die de oplossing wist; hij ging naar de keuken, nam een grote pan, gooide er een aantal lepels en vorken in en ging geruisloos naar boven. Vlak bij het bed van Jan schudde hij de pan met inhoud goed heen en weer en Jan was klaarwakker.

Wim